Nieuw

 De laatste uren van een vreemd, verrot jaar zijn ingegaan. Nog enkele uren voordat we, samen met pap, gaan klinken op een nieuw jaar, met nieuwe gebeurtenissen. In mijn hoofd is geen ruimte om vooruit te kijken, alsof er een handrem strak is aangetrokken. Waarom dat is, weet ik niet. Zoals je wel weet heb ik moeite met loslaten, zelfs als dat nare dingen zijn. Maar het is meer dan dat; ik ben er gewoon niet van overtuigd dat het beter wordt. Dat er ook maar íéts beter wordt, door het verstrijken van de secondewijzer van de laatste seconden van 2020 naar de eersten van 2021. Maar wat is beter precies, is het enige beter niet het enige onmogelijke? Want het enige dat ik wil is met mijn vader én moeder deze wijzer zien verstrijken, zoals ik al 30 jaar doe. Maar dat kan niet. En dit jaar is het nog verrotter, want die paar seconden na 12 is het ook 3 maanden geleden dat ik je verloor.


Vreemd, verrot, verloren. Het jaar is voor iedereen, wereldwijd, bizar geweest. Het onderwerp van gesprek is, bleef, en blijft ook in het nieuwe jaar corona. Voor de een een bron van intense angst, voor de ander een reden om wild om zich heen te schoppen, maar voor iedereen een dagelijks feit. Voor mij persoonlijk met name ongrijpbaar. Het is me te abstract, te veel, te wijds. Maar wat ik wel weet, is dat het me allemaal droevig stemt. Omdat ik, veel meer dan in het begin van het jaar, angst heb dat het nog meer mensen zal treffen waar ik om geef en ik niet weet, of wil weten, wat er dan allemaal kan gebeuren. Maar het stemt me vooral droevig omdat ik bij iedere keer dat het woord weer eens opduikt, denk aan jou. 

Zoveel van de herinneringen van het afgelopen jaar met jou hebben op de een of andere manier te maken met corona. In het begin van het jaar, waarin je tot in je broze botjes bang was. 'Je vader en ik zijn een risicogroep', bleef je herhalen. Je wist op dat moment nog niet eens dat je ziek was. Toch... Of wist je meer dan je deelde? Geïrriteerd was ik, och jee. Je wilde nergens meer mee naartoe, nog niet naar de supermarkt, onder het mom corona. In mei of juni ging je dan eindelijk, voor het eerst in tijden, op een regenachtige zondag mee naar de grote kringloop in Loenen. Ik was verbaasd, dolblij, appte het aan iedereen die het horen wilde. Maar nog voor we terug bij de auto waren met het enige dat je gekocht had, mondkapjes, werden we overgoten met desinfectiemiddel. Vreemd.

De keer op de gang van de longafdeling, waar we uit elkaar werden gehaald en moesten wachten in een andere ruimte, omdat er niet genoeg afstand was. Gelukkig bleef je bovenop me zitten. Ook blijf ik terugdenken aan die keer, de laatste zondag, dat je pas een paar dagen thuis was en we samen weer een ritje naar de SEH maakten. De laatste rit. Omdat je eerder opgenomen was op een afdeling waar een corona was uitgebroken, werden we met argusogen bekeken toen we de hal binnenstapten. Nou ja, waar ik je naar binnen duwde in de rolstoel, met het zuurstofapparaat van pap op  je schoot. De deuren werden niet opengedaan, er werd vanachter het glas telefoontje na telefoontje gepleegd terwijl de intercom werd uitgezet en de telefoniste me argwanend aankeek. Minstens een kwartier heb ik daar met je gestaan. Giftig heb ik er gestaan. Woest, zelfs, in staat die ramen in te trappen. Uiteindelijk werden we naar binnen gelaten, waar de volgende corona-gerelateerde herinnering werd gevormd. Ze namen je een test af. Mijn arme moeder, mijn lieve moeder, ik zie de tranen nog in je ogen staan toen ze eindelijk vertrokken waren nadat ze je hadden gekweld met dat stokje. Ze wisten het, verdomme. Ze wisten dondersgoed dat je geen corona had. Ze wisten toen zelfs al dat je hart zich had gevuld met een gestoorde hoeveelheid vocht, verzadigd van kankercellen. Verrot.

Corona. Zelfs de kamer waar je je laatste dagen hebt doorgebracht, stond ervan in het teken. Nieuwe deuren, nieuwe sluizen, nieuw te bouwen afdeling. Het enige wachten was nog op de andere persoon en jij die zouden overlijden. Meer en meer personeel werd weggehaald. Het was tijd voor hen om te gaan vechten voor anderen, maar eerst moesten wij jou kwijtraken. Bij de dienst nadien hebben mensen buiten moeten staan, durfden mensen elkaar niet te troosten, doorweekten mijn tranen mijn mondkap. Alles door en voor corona. Verloren.

Nog iets meer dan vier uur, mam. Een nieuw jaar, maar ik proost niet op een gelukkig nieuw jaar. Gewoon, alleen maar een nieuw jaar. Omdat ieder jaar dat nu alleen nog maar zal zijn. Morgen begint het, morgen is het drie maanden geleden. Morgen is niet gelukkig, maar gewoon, een nieuw jaar. 

'Where I go I just don't know. When I find my peace of mind, I'm gonna give you some of my good time.' 

 - Red Hot Chili Peppers

Verborgen

Elke keer dat ik denk aan je dood, denk ik aan 8 oktober. Het was niet de dag dat jij stierf, maar wel de dag dat ik een deel van mij aan jou meegaf. Een deel van mijn levenslust, een deel van mijn eeuwigdurende liefde en respect voor je, maar ook al mijn pijn. Pijn die gevangen zat in de hyperconcentratie die ik sinds we wisten dat je ziek was had. Ieder woord, iedere handeling, ieder ziekenhuisbezoek en alle blikken in je ogen, de gesprekken die we stiekem voerden als we alleen waren. Alles heb ik aan je meegegeven die dag, 8 oktober. 

Vandaag twee maanden geleden. Ik kan soms niet geloven hoe veel tijd er al is verstreken. Hoe alles gewoon doorgaat. Maar terwijl het leven zich ongenadig, en terecht, op gebruikelijke wijze vervolgt en alles weer de vorm krijgt die het had voor je ziek werd, lijkt met mij het tegenovergestelde te gebeuren. Waar ik alle pijn aan jou had meegegeven, dringt de waarheid zich meer aan me op. Het wordt echter, helderder, maar terwijl alles weer samenkomt krijgt ontbreekt er nog zo veel. Te veel, te snel. Het is alsof je het aan me terug wilt geven, voor je zelf verder kunt.

Er is veel dat mensen niet zien, alsof ik het verberg. En misschien verberg ik het ook wel.

We hebben in de tussentijd zoveel gedaan. We hebben beslissingen gemaakt die eerder nog geen optie waren. Met Kwieb heb ik je opgehaald, en heb ik je meegenomen naar onze huizen. Je weet vast wat ik James en Anna heb verteld, toch? Ik heb ze gezegd dat je eerst oneindig groot bent geworden, zo groot als het universum. Om vervolgens heel klein te worden, en je over onze harten te verspreiden en je er voorgoed in te nestelen. Zo is niemand ooit meer zonder jou. Dat verspreiden, dat hebben we ook met de as gedaan. Pap heeft je, kwieb heeft je, Femma heeft je, ik heb je. Maar ik moet je ook weer terug gaan geven, aan de natuur. Ik heb de eerste zaterdag van de lente uitgekozen. Ik heb ook de plek uitgekozen, ik heb door jou zelfs mijn eigen plek gekozen en vastgelegd voor als ik dood ben. Bij jou. 

We hebben Sinterklaas gevierd. Ik, de 'uitdeler', heb bewust gekozen ergens te gaan zitten waarbij ik steeds naar je foto kon kijken, en jij naar mij. Niemand heeft het gezien. Ik heb een engeltje aan de top van de kerstboom gehangen, om jou te symboliseren. Niemand merkt het. Geleidelijk aan heb ik jouw spullen hier in huis neergezet, gebruik ik jouw shampoo. Niemand ruikt het. Naast me staat elke dag de kaars die ik van jou kreeg te branden. En elke dag luister ik tien keer naar Queen. Tien keer per dag maakt mijn hart een vrije val, want het beneemt me letterlijk de adem. Maar het moet. Niemand weet het. 

Maar waar ik me expres omring met jouw spullen, geuren en foto's, gebeurt er veel waar ik niet om vraag. Bij het uitkiezen van spullen voor de gourmet met Sinterklaas, stond ik aan de grond genageld bij de whiskysaus, wat jij altijd graag wilde. Ik ben vertrokken en heb mezelf eerst moeten herpakken. Niemand heeft het gemerkt. Ik heb Arjan de rolstoel die we hadden geleend voor je gevraagd terug te brengen, want ik kon het niet. Hij heeft het niet gemerkt. Waar ik vlak na je vertrek heel goed sliep, hebben de nare dromen het overgenomen. Tegen Arjan zeg ik dat het door kou komt. Een aantal dagen geleden werd het zo naar, dat ik de wc vol heb gespuugd. Ik hou het verborgen.

Vaker en vaker gebeuren dit soort dingen. En meer en meer voel ik me verloren. We hebben ook verloren mam, verdomme. De herinneringen kruipen meer en meer naar de oppervlakte. Bij het dichtdoen van een deur denk ik plotseling aan hoe je zegt 'dit wordt niet meer beter'. Bij het indoen van mijn oordopjes flitsen de Eerste Hulpkamers door me heen. Het is overal en vanuit het niets, en telkens voelt het als een riem om mijn borstkas, teveel gaatjes te strak. Het is alsof je het aan me terug wilt geven, voor je zelf verder kan. Doe me maar pijn, geef het maar aan me terug. Ik hou het wel verborgen, maar blijf nog even hier.

'It's true enough we're not at peace. But peace is never what it seems.' 

- Feist